Het was in maart, maar het leek erop dat zelfs de natuur die de adem. De lucht in de begraafplaats aan de rand van de stad, was dicht, beklemmend. Een ijzige wind streelde de heuvel in de buurt van de Donau, en de wolken waren zo laag dat mensen instinctief liet haar hoofd.
Menigte stil. Sommigen hadden de handen in de zakken, de andere de lippen, de ogen vast aan de voorkant. Een pop vergeten in het gras, sommige narcissus verdord. En een nachtegaal met een zingende vreemd, achter het hek.
Maar niemand keek naar hem.
Noch de priester, die de Bijbel met bevende handen.
Noch de vader, wiens woorden werden gedragen door de wind.
Waren alle ogen gericht op slechts één punt: de hond die niet willen verplaatsen uit de buurt van de kist witte.
Een duitse herder met een kraag-donker bruin. Het leek genageld aan de grond. Zijn ogen waren zo scherp als messen, bijna zwierven door het hout. Wanneer een man geprobeerd om hem weg, de hond gromde. Niet van woede, maar als waarschuwing. Alsof hij wist iets. Iets van belang dat mensen niet konden begrijpen.
—Wie is die hond? —hij vroeg in een lage stem voor een vrouw met een zwarte sjaal op het hoofd.
—Ze zeggen dat het was het meisje, ” antwoordde een ander. De opgeslagen, samen met de oom van zijn moeder. Hun band was speciaal.
—Het is maar een dier! Wat maakt voor een begrafenis? Het is een gebrek aan respect!
—Wat als je iets voelt? —stapte een man in uniform, met een strenge blik. Zijn stem was gespannen, maar zonder emoties.
Alles was een begrafenis van mensen… totdat de hond verplaatst.
Op het eerste, bijna onmerkbaar. Toen stond ze plotseling, te bereiken over en zet een voet op de kist. Iemand schreeuwde. De hond begon te ademen met kracht, oortjes, staart nog steeds. Zijn ogen… vol zorg. Bijna menselijk.

—Ik neem het terug nu! —riep de manager van de rouwkamer.
—Oh, wacht! —zei de man in uniform. Ik weet dat standpunt. Ik zag het op een missie, als de hond voelde dat er nog mensen levend onder het puin.
Een doodse stilte viel op de begraafplaats. Allemaal nog, niemand durfde te bewegen. De hond begon te kreunen eerst zachtjes, daarna met toenemende tempo, elke keer sterker. Bijna met pijn. En in een zeer rare manier.
Dan, het ondenkbare is gebeurd.
Iedereen werd versteend.
Uit de kist…
slaags.
Verdronken.
Bijna onmerkbaar. Maar de hond was de eerste om ze te horen.
—Wat hoor je? —vroeg iemand, die een hand op de borst.
—Wat was dat? ze fluisterde een man, die een kruising is tussen de handen.
De hond was nog steeds te staren op de kist. Daarna liet een lange kreun pijnlijk. Als je belt iemand uit een andere wereld.
En niemand durfde te benaderen.
Niemand… behalve één.
—Open de kist —bestelde een stem opeens. Bepaald, maar trillen van angst.
—Hoe moet ik zeggen? —stamelde de werknemer de begrafenis.
—Open… als er ook maar de kleinste mogelijkheid van… —de stem beefde, maar niet huilen.
Dan, de pijn verdween uit het gezicht. Allemaal begrepen: die dag was een dag als alle andere.
En die hond was niet een dier beide.
Wat leek op een duel… was slechts het begin.
Niemand bewoog. Het leek dat de tijd was gestopt. Een stilte ijs gewikkeld rond de begraafplaats, zelfs de wind leek oorverdovend tussen de grafstenen.
De eerste stap was de man in uniform. Zonder toestemming te vragen, zonder een woord te zeggen. Alleen zei in een lage stem, maar met vastheid:
—Als er ook maar één procent kans van zijn leven… we open moeten staan.
Twee jonge mensen samen kwamen snel. Samen zijn ze tilde het deksel van de kist. Iemand onder de menigte, fluistert een gebed. De anderen terug waren. Maar de hond bleef. Hij dichterbij kwam, haalde diep adem en keek toen de kist werd geopend langzaam.
Het hout kraakte en kreunde. Een centimeter). Twee.
En dan…
het meisje beefde. Eerst gewoon, dan een vinger is verplaatst, en een zachte zucht doorgegeven door zijn lichaam.
—Het leven is! —iemand schreeuwde, hoorde.
—Een ambulance! Snel! —schreeuwde een vrouw die wanhopig zoeken naar een signaal. ¡Waar is het, verdomme, is de dekking?!
De mannen maakten zich op, bedekt met jassen en sjaals. Een oude man haalde een flesje uit zijn zak, gegoten wat wodka heet in de palm en wreef in zijn handen.
De hond… niet te worden verplaatst. Hij bleef daar zitten, op zoek naar haar. Iemand die nooit hadden verlaten. Wanneer het meisje opende haar ogen, fluisterde ze met een trillende stem:
—Morzsa…
De stem was zo zwak dat alleen degenen die in staat waren om te horen, maar de hond herkende zijn naam. Hij hief zijn hoofd en begon zachtjes. Hun blikken ontmoetten elkaar. In de ogen van de hond, dankbaarheid. In het meisje… was geworden van de vonk van het leven.
De ambulance arriveerde twintig minuten later uit de nabijgelegen stad. Voor het moment, het meisje werd overgebracht in een oude Lada, bedek met warm water flessen, sjaals, zelfs een fleece deken die iemand had genomen naar het graf.
In het ziekenhuis, de artsen zeiden gewoon: “zeldzame Geval is, staat katatonische diep. Vital signs bijna onmerkbaar. Makkelijk te verwarren met de dood.”
De arts die de ondertekening van de verklaring van overlijden, gaf hij de volgende dag.
En de hond… bleef voor een aantal dagen op het kerkhof. Die zit naast de oude tombe, van waar ik keek naar haar eigenaar. Als het te beschermen. Zo als te verwachten, dat het allemaal echt ten einde.
Wanneer het meisje volledig hersteld, zijn eerste vraag was:
—Waar is Morzsa?
De moeder direct naar links te kijken voor hem. De hond volgde hem zonder aarzeling. Toen hij de kamer binnentrad, het meisje bij kwam. Hij glimlachte. Tranen gangen in het gezicht.
Omarmd sterk door de nek, alsof ik niet zou willen laten gaan ooit weer. Alsof hij wist dat het niet een wonder dat haar gered, maar een trouw hart.
Want soms, aan wie wij noemen “de hond”…
in werkelijkheid is een engel.
Duurt slechts één laag van het haar.