Al 23 jaar lang legt hij het koekje elk jaar op dezelfde plek neer. Maar voor het eerst was het bord leeg. En er lag een briefje naast.
Elk jaar, half februari, ging Erzsi bij zonsopgang naar de begraafplaats. Hij had ook het kleine lepeltje in zijn jaszak, zoals altijd. Het metaalachtige klikken en de geur van appel-kaneeltaart vermengden zich met de stilte van afwezigheid.
Zijn zoon Bence stierf op zeventienjarige leeftijd bij een auto-ongeluk. Sindsdien bakt Erzsi elk jaar zijn favoriete koekje – de ‘appeltaart van oma’ die ze samen maakten toen ze klein waren – en neemt die voor hem mee naar de begraafplaats.
Hij bracht geen bloemen mee. Hij heeft geen kaars aangestoken. Hij legde het koekje gewoon op zijn grafsteen.
En altijd een stukje. Slechts één. Speciaal voor hem.
Dit jaar deed hij hetzelfde. Hij bracht warme, verse broodjes mee. Hij legde het op het graf en streek de servet eronder glad.
“Hier is het, mijn Bencuska.” Ik weet dat je het zo op kunt eten.
Hij bleef nog een paar minuten staan, legde de kiezels recht en ging toen naar huis.
Maar er was een vreemd gevoel. Hij kon het niet onder woorden brengen. Het was gewoon… anders.
De volgende ochtend ging hij terug. Hij hield ervan om het graf netjes te houden, de bladeren weg te vegen en de kaars bij te vullen.
Toen hij bij de hoek van het perceel aankwam, zag hij dat het bord leeg was.
Het was schoongelikt.
En daarop – een klein gevouwen stukje papier.

Erzsi boog zich voorover, haar vingers trilden. Zijn hart bonsde zo hard dat hij het in zijn oren kon horen.
Hij vouwde het briefje open.
En wat hij daarop las… veranderde die dag voorgoed.
In het briefje stond, in kinderlijke, door elkaar gehusselde letters:
Bedankt dat je me elk jaar koekjes brengt. Ik ben het ook niet vergeten.
Erzsi staarde een paar minuten naar het papier. Zijn benen werden gevoelloos en zijn hart klopte sneller, alsof hij iets verbodens had gelezen. Zijn hand trilde. Hij keek om zich heen. De begraafplaats was leeg. Alleen de wind ritselde door de droge struiken.
Er was geen enkel teken dat er iemand aanwezig was. Het bord was schoon en stond zorgvuldig terug op de plek waar hij het had neergezet. En het papier… was niet gekreukt, het was niet nat. Iemand heeft het niet zomaar daar gegooid – iemand heeft er aandacht aan besteed.
Eerst dacht hij dat het een slechte grap was. Maar de oprechtheid van het briefje… droeg iets onverklaarbaars in zich. Een herinnering die niet alleen van hem was.
De volgende dag ging Erzsi naar de nabijgelegen middelbare school, waar Bence ook op zat. Oude klasfoto’s, roosters, dagboeken – ze haalden er alles uit wat ze konden.
De leraar, die zich Bence nog herinnerde, zei met een zachte glimlach:
— Ben had een vriend… Matthew. Ze zijn heel hecht. Maar na het ongeluk verdween hij. Hij kwam niet eens naar de begrafenis. Ik denk dat hij het niet kon verwerken.
Mattheus. Erzsi ging op zoek naar de naam. In het oude jaarboek werd op de achterkant van de kindertekeningen ook een ansichtkaart gevonden:
“Je was mijn beste vriend. Ik mis je.”
Handtekening: M.
Maandenlang kon hij niets meer vinden. Maar in de herfst, op 1 oktober (Bence’s verjaardag) werd er opnieuw een stuk appeltaart bij het graf gelegd. En een tweedelig bord.
Deze keer ging Erzsi niet naar huis. Hij bleef op de bank zitten, met zijn rug naar het graf. Verwacht. En een uur later verscheen er een jongeman. Ze is slank, heeft een licht gebogen houding en houdt een bloem in haar hand.
Hij ging naar het graf. Het stopte. Hij zei niets. Hij knielde gewoon neer.
Erzsi stond langzaam op en liep naar hem toe.
De jongen schrok toen hij haar zag.
“Jij bent zijn moeder, toch?”
“Ja,” antwoordde hij zachtjes. “Ben jij Matthew?”
De jongen knikte.
“Ik kon hier jarenlang niet komen.” Ik was bang. Ik schaamde me dat ik er niet was.
“Maar nu ben je hier,” zei Erzsi, en er was geen verwijt in haar ogen. Alleen een vermoeide, warme blik.
“Ik kom er elk jaar.” Maar alleen van een afstandje. Toen zag ik dat koekje… en er brak iets in mij.
Er viel een stilte. Toen gebaarde Erzsi naar het andere bord.
— Kom op, Matthew. Vandaag leven we niet alleen met de herinnering aan mijn zoon.
Er zaten twee mensen op het bankje. Ze deelden de taart. Ze deelden de herinnering. En Erzsi wist dat er iets fundamenteels was veranderd.